Iedereen mag zijn mening uiten. En publiceren is makkelijker dan ooit. Dat voordeel heeft ook een nadeel. Via sociale media en andere digitale media kunnen uitlatingen nu snel en breed verspreid worden. Dat brengt een risico met zich mee: als mededelingen niet juist blijken te zijn, kan dit onrechtmatig zijn en kan de verspreider schadeplichtig zijn richting de benadeelde. Datzelfde risico loopt de verspreider ook als de manier van verspreiden buiten verhouding is geweest. Met andere woorden: was het wel nodig om het zo naar buiten te brengen?
Dit laatste speelde in het geval van een besloten vennootschap. De bestuursvoorzitter werd in een kwaad daglicht gezet in een artikel in een landelijk dagblad. Daarbij werden verdenkingen van fraude en wanbeleid naar voren gebracht. Die informatie had de krant verkregen vanuit de vennootschap.
Na het verschijnen van het artikel is er intern onderzoek gedaan door de Raad van commissarissen. Daarvoor is een onafhankelijke partij aangetrokken en daaruit bleek dat er geen sprake was van fraude. Er waren wel aanmerkingen te maken op het gevoerde beleid maar het lag genuanceerder dan uit het krantenartikel bleek.
Door de betrokken bestuursvoorzitter is vervolgens de vennootschap aansprakelijk gesteld.
Daarna wordt alles op scherp gesteld. In de juridische procedure die door de bestuursvoorzitter aanvankelijk wordt verloren in eerste instantie en in hoger beroep, wordt niettemin toch door Hoge Raad ruimte gegeven voor een nieuwe beoordeling: het gaat dan vooral om de vraag of de uitingen in de media disproportioneel zijn geweest. Anders gezegd: was het allemaal in verhouding: de geconstateerde gebreken in het beleid in verhouding tot de publicatie?
Daar zit hem de kneep: niet iedere fout rechtvaardigt een grootscheepse media-uiting. Het is evident dat zo’n media-uiting beschadigend is voor de persoon aan wie de verwijten worden gericht. En natuurlijk: als het echt allemaal fout is gegaan -dus echt sprake was van wanbeleid- mag dat ook tot uiting worden gebracht maar niet te snel en niet te groot.
Het moet in verhouding staan tot het te realiseren doel. Zodra het in de richting gaat van een onnodige imagobeschadiging kan het al onrechtmatig zijn, zelfs als de geuite feiten correct zijn.
Kortom, wees zorgvuldig, doe eerst onderzoek en breng het pas naar buiten als de feiten keihard zijn, maar dan: breng het niet breder en groter dan noodzakelijk is voor het te dienen doel.